donderdag 24 april 2008

Toren


Ik ga een sprookje vertellen. Ik was ooit lid van een schaakclub, “de toren” genaamd. De leden hadden gekozen voor die naam omdat de toren een sterk stuk is binnen het spel en het steeds rechtlijnig beweegt. De Toren was aangesloten bij de Belgische schaakbond die op zijn beurt deel uitmaakte van de internationale federatie in Parijs. In Parijs werden alle beslissingen genomen over de werking van de schaakclubs. Maar dat gebeurde niet erg democratisch. Zo bestond het bestuurscomité alleen maar uit grootmeesters. Wie niet de titel had van grootmeester kon nooit in het bestuur geraken. Bovendien hadden die grootmeesters elk een stem in de algemene vergadering. De voorstellen van de Belgische schaakbond, die graag wat verandering had gezien, werden dus steeds weggestemd door die grootmeesters. Bovendien was er slechts om de zes jaar een algemene vergadering. Een objectief perspectief op verandering was dus volledig afwezig. (Ik weet dat het onwaarschijnlijk klinkt, maar ja, het is maar een sprookje). De federatie begon zich te moeien met de werking van de schaakclubs. Zo beslisten ze dat voortaan enkel schaakborden geldig waren met zwarte en witte vakken. Nu waren er schaakclubs die borden hadden met gele en bruine vakken of met witte en groene. Deze beslissing werd dus niet goed onthaald in de clubs. Er waren drie soorten reacties bij de clubs. Vele clubs deden gewoon wat er gevraagd werd en ruilden hun borden in volgens de nieuwe regels. Maar er waren ook vele clubs die zich daar niets van aantrokken en gewoon voort speelden op hun borden met gele en bruine vakken. Een belangrijk punt is namelijk dat Parijs niets te zeggen had over het lidmaatschap van clubs bij de Belgische bond. Enkel die bond kan clubs aanvaarden, of in uitzonderlijke gevallen, schorsen. Maar daar was in dit geval weinig waarschijnlijk. En dan was er een derde reactie, die van de Toren. Deze club kon dergelijke ondemocratische beslissingen niet aanvaarden! Ik moet er bij zeggen, dat dit voor mij niet zo veel uitmaakte. Ik kwam elke week naar de club om te schaken. Het was er gezellig, ik had er goeie vrienden en ik voelde er me thuis. Bovendien kon het me weinig schelen of we schaken op een bord is met zwarte of bruine vakken. Natuurlijk ben ik voor democratie, maar ook wat voor anarchie. Als een onverantwoorde beslissing je niet aanstaat dan doe je dat toch gewoon niet? Ik heb twaalf jaar op internaat gezeten bij nonnen en paters en ik ben dus niet meer onder de indruk van ondemocratische beslissingen. Maar de club had nu eenmaal bij ruime meerderheid beslist om weg te gaan bij de Belgische bond. Dan was het uitkijken naar een alternatief. Dat is niet zo makkelijk, want er zijn mogelijke problemen bij interclubwedstrijden. Als we weg gaan bij de bond kunnen we dan nog wel spelen bij andere clubs? De schaakbond van Luxemburg was niet aangesloten bij de Federatie in Parijs en werkte zeer democratisch. Dus werd er voorzichtig contact opgenomen met Luxemburg. Daar moesten ze eerst eens over nadenken vertelden ze. En na enkele maanden kwam het antwoord: “Eigenlijk houden we de Luxemburgse bond liever voor clubs in Luxemburg”. Ja, daar hadden we nu even niet aan gedacht! Maar gelukkig was er nog een alternatief: er was recent een kleine nieuwe federatie opgericht met de naam Caïssa, precies om een antwoord te bieden op de niet-democratische werking van de Federatie van Parijs. Niet veel leden waren echt enthousiast over Caïssa, maar er was nu eenmaal beslist om weg te gaan, dus… Sommige leden begonnen te aarzelen. Moeten we onze beslissing niet eens herzien? Andere leden vertelden resoluut dat ze niet konden weggaan al was de motivatie niet erg overtuigend. Iemand wou zijn clubleden “niet ‘blind’ volgen op hun ‘avontuur’ naar een plek waar het gras als groener wordt voorgesteld” en kon “niet zomaar meegaan omdat ‘de groep het nu eenmaal zo beslist heeft’. Op basis van wat? In functie van wat?”. Ik vond dat allemaal wat spijtig want daar zaten goede schakers tussen waar ik zeer aangename en interessante partijen mee gespeeld heb. Ze springen nog wel eens binnen voor een partijtje vertelden ze, maar ik vreesde dat het niet meer zou zijn zoals vroeger. Je kan toch moeilijk jouw club verloochenen omdat “de groep het nu eenmaal zo beslist heeft” of dus een democratische beslissing genomen heeft? Zeg dan gewoon dat je weggaat omdat je het niet mee eens bent met de beslissing. Maar misschien zag ik het allemaal wat te somber in. Uiteindelijk bleef de overgrote meerderheid in de club. (wordt vervolgd)

4 opmerkingen:

Michel zei

Voorwaar een mooi srookje. Ik ben benieuwd naar het vervolg.
En wat als de Toren beslist om op een veld van 9 x 9 vakjes te spelen?

Albrecht zei

Als je schaakt op een bord van 9 x 9 vakken dan speel je shogi! Mij ook goed, maar dit is een compleet ander spel.

Anoniem zei

Ik heb je sprookje met veel aandacht gelezen, Albrecht. Maar sprookjes zijn geen statische vertelseltjes, ze komen voor in verschillende varianten, al naargelang van de verteller. Mijn versie zou als volgt kunnen gaan:
Er was eens een schaakclub, waarvan de leden stuk voor stuk dynamische, enthousiaste mensen waren, stuk voor stuk potentiële grootmeesters, zeg maar.
De club werd Toren genoemd, omwille van de rechtlijnige beweging van het stuk en stond symbool voor hun gedrevenheid, hun eerlijkheid . Aanvankelijk heerste er een broederlijke sfeer van tolerantie, vriendschappelijke competitie en respect voor elkaar en voor de spelregels. Maar langzamerhand veranderde de sfeer. Men begon de rechtlijnigheid overal te zoeken: eerst werden de verschillen tussen beginnende en gevorderde spelers afgeschaft, dan werden de minder rechtlijnige schaakstukken zoals het paard en de koningin aan de kant geschoven. Spelregels werden veranderd en tenslotte verwaarloosd. De sfeer werd grimmiger en het aanvankelijk anarchisme na de ‘bevrijding’ van de spelregels werd vervangen door een nieuwe, strakkere norm: rechtlijnigheid. Overal rechtlijnigheid. Wie ervan verdacht werd ze niet toe te passen, werd gestigmatiseerd als een slecht schaker. Geen clublid dat nog boven zijn collega’s durfde uitsteken, dat mocht alleen de Toren nog: hij was totempaal geworden. Ook het overkoepelende bestuursorgaan dat uit grootmeesters bestond, werd gecontesteerd en hun – meestal pietluttige - richtlijnen, die men tot dan toe gewoon genegeerd had, werden nu als provocatie beschouwd. Het onvermijdelijke drong zich op: de club zou zich van de schaakbond losscheuren. Maar toen gebeurde iets geks. Iedereen zou verwacht hebben dat de club zich niet langer als schaakclub zou beschouwen, maar het omgekeerde deed zich voor: ze riep zich uit als enige, echte schaakclub.
Maar sprookjes eindigen altijd met een happy end. Het mijne eindigt daarom als volgt:
Op een dag geraakte één van de clubleden toevallig in het bezit van een exemplaar van een bijzonder boek. ‘Through the looking glass and what Alice found there’. Hij las het en herlas het. Het ging niet alleen over de Toren, het bevatte ook aanwijzingen om uit de impasse te geraken. Om er een paar te noemen: je leert er, dat niet rechtlijnigheid je maar tegendraadsheid je soms vooruit helpt, dat je een schaakbord soms achterwaarts moet betreden en dat je met een paard de koning schaakmat kan zetten. Dat en nog veel meer stond erin.
Met zachte dwang vaardigde hij een nieuwe regel in: instructie vervangen door verplichte lectuur van het bewuste boek. Dat was de ommekeer.
Nadat iedereen het boek gelezen had, werd er beslist om aan alle schaakstukken –ook aan de minder rechtlijnige – weer hun juiste waarde te geven en de spelregels weer ernstig te nemen.
En zo werd de club weer een echte schaakclub, waar elk lid zich in alle vriendschap kon bekwamen en ja, waarom niet, zich met elkaar kon meten en zo opklimmen in rang. De naam bleef De Toren maar hij symboliseerde nu weer de gedrevenheid, de eerlijkheid waarmee gespeeld werd. En ze brachten vele grootmeesters voort die zelfs tot in Japan beroemd werden.

Erika.

Michel zei

Toren

Neem nu dat kleine houten mannetje, dat op een dag lid werd van die schaakclub, de Toren genaamd. Die was zo genoemd omwille van de eerlijkheid en de rechtlijnigheid van haar ambities. Die ambities waren immers niet minder dan van het schaakbord een betere plaats te maken, waar het goed om leven is. Na enkele jaren, besloot hij de nar te zijn. Dat komt omdat hij altijd al een beetje tegendraads geweest was. Toen hij als klein pionnetje door zijn ouders verplicht werd zijn bord met groenten leeg te eten, ging hij eens drie dagen in hongerstaking tot zijn ouders wel moesten toegeven. Om maar te zeggen dat hij tegendraads geboren was. Daarom vond hij de nar wel een passend stuk. Ook al vond hij het eerst wat vervelend dat het gleufje in zijn narrenkop eerder vrouwelijkheid dan mannelijkheid voorstelde, maar al bij al, dacht hij, is dat onderscheid niet eens te meer een grens die overschreden moest worden? Terwijl de Koning en de Toren rechtlijnig over het bord schreden, vond hij het prettig om schuins te marcheren. En stiekem bewonderde hij de Koningin die van twee walletjes at en het Paard dat gekke sprongen maakte. En, nieuwsgierig als hij was, probeerde hij ook al die functies uit.
Toen de schaakfederatie besloot dat enkel nog op zwarte-witte verden mocht gespeeld worden, gonsde het in de Toren gedurende twee jaar van de discussies. Sommige stukken vonden dat de kleur van het veld er weinig toe doet en het sop de kolen niet waard was om hier verdeeldheid over te laten ontstaan. Anderen vonden die inmenging onaanvaardbaar en wilden uit de federatie stappen. Nog anderen vreesden dan weer dat het verlaten van de Federatie de deur zou openen naar allerlei veranderingen, die uiteindelijk de essentie van het schaakspel zelf zouden aantasten.

De nar keek met stijgende verbazing naar die discussies. In de loop van de vele jaren die hij op het bord met zijn collega-stukken gespeeld had, had hij meerdere keren verschillende posities uitgeprobeerd. Zo was hij vele jaren Pion geweest en de rust van het bescheiden pasje vooruit was hem best bevallen. Hij was ook al eens Paard geweest en had toen genoten van het gekke capriolen maken. Enfin, hij had verschillende functies bekleed, en was daardoor tot het besef gekomen, dat hij, zoals Alice, toen ze in Wonderland de slak ontmoette, al zo vaak veranderd was dat hij zelf niet zo zeker meer was van wat hij nu eigenlijk was. Al die jaren op het veld heen en weer schuiven, hadden hem twee belangrijke dingen geleerd. Ten eerste, dat wie je bent ook bepaald wordt door hoe de anderen je zien. Als iedereen je als een nar ziet, dan wordt het erg lastig om nog paardensprongen te maken. Maar, belangrijker, hij leerde dat het schaakspel pas mogelijk werd omdat elk stuk anders was. Dat het net dat verschil was, dat het mogelijk maakte om samen te spelen. Daarom vond hij het ook zo vreemd hoe de discussie verliep. Hoe kon het dat sommige stukken zich betere stukken vonden dan anderen? Dat er zelfs stukken bij waren die beter wisten dan anderen wat echt schaken was. Dat uitte zich bijvoorbeeld in beschuldigingen van rechtlijnigheid over en weer. Terwijl iedereen toch moest weten dat de rechtlijnigheid van de Toren geen zin had zonder de schuinsmarcheerderij van de nar en vice versa? Alsof er een echt schaken bestond, dat los stond van de spelers? Of een Waarheid over schaken, die niet op het veld zelf geconstrueerd werd? Alsof je kan schaken met enkel witte stukken. De nar was nog het meest verbaasd door de manier waarop die discussies verliepen. De Koning en de Koningin riepen de stukken meerdere keren op om op het bord hun stem te laten horen, zodat gezamenlijk beslist kon worden over de kleuren van het speelvlak. Maar de gesprekken gebeurden steeds meer ’s nachts, terwijl de stukken in hun doosje lagen. En op fluistertoon. En steeds minder op het bord, waar iedereen het kon horen. En zo kon het gebeuren dat enkele stukken zich verongelijkt begonnen te voelen, en begonnen te fezelen dat hun stem niet gehoord werd. En hoe verongelijkter ze zich voelden, hoe stiller ze fluisterden en hoe minder ze luisterden.
Ten lange laatste beseften de stukken dat ze er met zijn allen niet meer uitkwamen. Ze besloten uit elkaar te gaan. En ze speelden van dan af op twee borden naast elkaar. De ene speelden op een bruin veld, want ze waren hun eigen baas. En tot de verbazing van de grootmeesters, veranderde dat niet zo veel aan de essentie van hun spel. De anderen bleven bij de federatie en speelden op een nieuw zwart-wit bord. En tot de verbazing van velen betekende dat niet dat hun spel verstarde. Ze gingen vaak bij elkaar op bezoek. En zo leerden ze dat geen van beiden enkel maar rechtlijnig waren, ook al noemden ze beiden “Toren”. Dat er geen Boek van de Waarheid bestaat. En dat het weer eens het verschil is, dat het schaken maakt tot wat het is.